Hoe de Profeet Vastte in de Ramadan
Verzameld door Muhammad Zorkane, Al-Muntaqaa nr. 9 (bron: al-manhaj.com)
Vertaald door www.AlMutaqqun.tk
De Profeet (sallAllahu ‘alayhi wa salaam) begon niet met het vasten van de Ramadan totdat er
een bevestigde waarneming van de maansikkel van de maand Ramadan was of met de
getuigenis van twee betrouwbare moslims of van slechts één getuige. Maar als er geen
waarneming of getuigenis was, of de dertigste dag van Sha’baan bewolkt was en de
maansikkel niet gezien kon worden, dan voltooide hij dertig dagen van Sha’baan en begon
daarna te vasten.
Hij verbood de moslim om een dag of twee dagen voor het begin van de Ramadan uit
voorzorg te vasten, tenzij die dagen samenvielen met dagen waarop hij normaal vastte.
Hij verbrak zijn vasten niet tot direct nadat de zonnecirkel verschenen was. En hij droeg zijn
Metgezellen op om zich te haasten om hun vasten te verbreken. En hij verbrak zijn vasten
voor het bidden (van het Maghrib-gebed). Hij verbrak zijn vasten met verse dadels, als hij die
niet kon vinden, dan met oude dadels en als hij die niet kon vinden, dan met slokjes water.
Wanneer hij zijn vasten verbrak, zei hij:
Dhahaba adh-dhama’u wabtallatil-‘uroequ wa thabatal-ajr in sha Allah
“De dorst is verdwenen, de aders zijn bevochtigd en de beloning is verzekerd, als Allah het
wil.”
Wanneer hij reisde in de Ramadan, dan vastte hij of verbrak hij zijn vasten en zijn
Metgezellen maakten een keuze uit deze twee mogelijkheden. Dus hielden zij aan dat het
goed was dat iemand energie had en vastte en als iemand zwak was en zijn vasten verbrak,
dan was dat ook goed.
Het behoorde niet tot zijn gewoonte om een afstand vast te stellen voor een reis waarvoor een
vastende persoon zijn vasten zou kunnen verbreken. Wanneer zijn Metgezellen op reis
gingen, verbraken ze hun vasten zelfs al voordat zij hun huizen verlaten hadden. En zij
vermeldden dat dit zijn Sunnah was.
En het behoorde tot zijn gewoonte dat de tijd voor Fajr aanbrak terwijl hij nog in de staat van
Janaabah (seksuele onreinheid) verkeerde, vanwege (gemeenschap met) zijn vrouwen, dus
waste hij zich (ghusl) na Fajr en vastte dan.
En hij kuste een aantal van zijn vrouwen terwijl hij vastte tijdens de Ramadan, maar hij was
de beste van de mensheid in het weerhouden van zijn verlangens.
Hij gebruikte de Siwaak tijdens het vasten en hij waste zijn mond en neus tijdens het vasten
maar liet het water niet diep in zijn neus of mond komen.
Hij goot water over zijn hoofd tijdens het vasten, vanwege dorst of hitte.
Hij at dadels als zijn ochtendmaaltijd (suhoer) en hij spoorde zijn Metgezellen aan om de
suhoer te nemen, zelfs als het slechts een slok water was. En hij stelde suhoer uit tot vlak voor
Fajr. De tijd tussen zijn suhoer en het Fajr-gebed duurde zo lang als de tijd die iemand nodig
heeft om vijftig verzen van het Boek van Allah te reciteren.
Het nachtgebed van de Profeet tijdens de Ramadan:
Hij leidde zijn Metgezellen in het gezamenlijke Taraawih-gebed en later stopte hij daarmee
omdat hij vreesde dat het nachtgebed verplicht gesteld zou worden voor zijn ummah. Maar
toen hij overleed, verdween deze angst en het voorschrift om het gezamenlijk te bidden bleef
voortbestaan, vanwege de uitspraak van de Profeet (sallAllahu ‘alayhi wa salaam): “Waarlijk,
wanneer een man met de imam bidt totdat hij het gebed beëindigd, wordt er voor hem
genoteerd dat hij de (gehele) nacht gebeden heeft.”
Hij verrichte niet meer dan elf rak’aat, of het nou in de maand Ramadan was of op enig ander
moment.
Soms zei hij de Qunoet na zijn recitatie en voordat hij in de buigende positie (rukoe’)
overging:
Allahumma ihdini fieman hadayta wa ‘aafini fieman ‘aafayta wa tawallani fieman tawallayta
wa baarik li fiema a’tayta, wa qini sharra ma qadayta, fa innaka taqdi wa la yuqda ‘alayk,
wa innahu laa yadhillu man waalayta wa laa ya’izzu man ‘aadayta, tabaarakta Rabbana wa
ta’aalayta la munji minka illa ilayk
“O Allah, leid mij samen met degenen die U geleid heeft, en vergeef mij samen met degenen
die U vergeven heeft, en neem me onder Uw hoede samen met degenen die U onder Uw
hoede genomen heeft en zegen voor mij wat U mij gegeven heeft en bescherm mij tegen het
kwaad dat U bepaald heeft want waarlijk, U bepaalt en niemand kan over U bepalen. En
voorzeker, hij aan wie U trouw toont, wordt nooit vernederd, en noch zal uw vijand geëerd
worden. Gezegend bent U, onze Heer, en Verheven bent U. Er is geen toevlucht van U
behalve tot U.”
In de tweede helft van de Ramadan zeiden de Metgezellen de Qunoet na het omhoog komen
vanuit de buigende positie (rukoe’) en zij vulden het aan door de ongelovigen te vervloeken.
Hun imam zei dan:
Allahumma qaatil al-kafarata alladhiena yasuddoena ‘an sabielik wa yukadhdhiboena
rusulak wa laa yu’minoena bi wa’dik. Wa khaalif bayna kalimatihim wa alqi fi quloebihim alru’b
wa alqi ‘alayhim rijzaka wa ‘adhaabak ilaah al-haqq
“O Allah, vervloek de ongelovigen die mensen van Uw Pad weerhouden en die Uw
Boodschappers loochenen en die niet in Uw belofte geloven. En maak hen verdeeld en plaats
angst in hun harten en stuur Uw kwelling en bestraffing over hen, O God van de Waarheid.”
Daarna zond hij Salaat over de Profeet (sallAllahu ‘alayhi wa salaam) en verrichtte hij
smeekbeden voor goedheid voor de moslims. Daarna vroeg hij om vergeving voor de
moslims. Wanneer hij dit alles gedaan had, zei hij:
Allahumma iyyaaka na’bud wa laka nusalli wa najud, wa ilayka nas’aa wa nahfud, wa narju
rahmataka rabbanaa wa nakhaafu ‘adhaabak al-jadd. Inna ‘adhaabaka liman ‘aadayta
mulhaq
“O Allah, U alleen aanbidden wij en tot U bidden en knielen wij en tot U alleen haasten en
snellen wij ons en we hopen op Uw Barmhartigheid, O onze Heer, en we vrezen Uw enorme
bestraffing. Waarlijk, Uw bestraffing zal Uw vijanden overvallen.”
En in het laatste gedeelte van zijn Witr (voor de Salam ofwel erna) zei hij:
Allahumma innie a’oedhu bi ridaaka min sakhatika wa bi mu’aafaatika min ‘aqoebatika, wa
a’oedhu bika minka. La uhsie thanaa’an ‘alayka, anta kamaa athnayta ‘ala nafsik
“O Allah, waarlijk, ik zoek toevlucht in Uw Genoegen voor Uw Ongenoegen en in Uw
Vergeving voor Uw Bestraffing en ik zoek toevlucht bij U voor U. Ik kan U niet genoeg
prijzen. U bent zoals U Uzelf geprezen heeft.”
Nadat hij het Witr-gebed beëindigd had, zei de Profeet (sallAllahu ‘alayhi wa salaam) drie
maal:
Subhaan al-Maalikil-Qudoes
“Geprezen is de Heerser, de Meest Heilige.”
De derde keer verlengde hij de klanken en verhief hij zijn stem.
Na het Witr-gebed bad hij twee rak’at en droeg zijn ummah op om dat ook te doen. Hij
reciteerde daarin Surah al-Zilzaal en Surah al-Kaafiroen.
Wanneer de laatste tien dagen van de Ramadan aangebroken waren, trok hij zijn Izar
(kledingstuk) strakker aan, bleef ’s nachts op (in aanbidding) en wekte zijn familie (om ’s
nachts te bidden). En tijdens deze laatste tien dagen spande hij zich in op een manier waarop
hij zich op geen enkele andere dag inspande.
Hij verrichtte veel smeekbeden, vooral in de Nacht van Al-Qadr:
Allahumma Innaka ‘Afoewun, tuhibbul-‘afwa fa-‘Aafu ‘Annie
“O Allah, U bent Vergevingsgezind, U houdt van Vergeving dus vergeef mij.”
De ‘Itikaaf van de Profeet tijdens de Ramadan
Hij verrichtte ‘Itikaaf tijdens de laatste tien dagen van de Ramadan en hij deed dit alleen
wanneer hij vastte en enkel in de drie Masjids (Masjid Al-Haraam in Mekka, Masjid An-
Nabawi in Medina en Masjid Al-Aqsaa in Jeruzalem).
Wanneer hij ‘Itikaaf wilde verrichten, bad hij het Fajr-gebed (in de masjid) en begon daarna
zijn ‘Itikaaf.
Hij zette een kleine tent op in de achterkant van de masjid waarin hij de ‘Itikaaf verrichtte en
hij plaatste daar zijn bed en matras.
Hij stond een aantal van zijn vrouwen toe om hem te bezoeken terwijl hij in toestand van
‘Itikaaf verkeerde en hij scheidde zich van hen bij de deur van de masjid. Hij was op dit
moment niet intiem met hen, ofwel door hen te kussen ofwel door iets anders dan dat.
En hij stond een vrouw toe om samen met haar echtgenoot of alleen ‘Itikaaf te verrichten.
Wanneer hij in toestand van ‘Itikaaf verkeerde, verliet hij de masjid niet tenzij hij een
bepaalde menselijke behoefte had.
De leiding van de Profeet in het schenken van Zakaat-il-Fitr:
De Boodschapper van Allah (sallAllahu ‘alayhi wa salaam) heeft de moslim en degenen voor
wie hij zorgt, jong en oud, man en vrouw, vrij en slaaf, verplicht om een saa’ (ongeveer 2
kilo) dadels te schenken of een saa’ gerst of een saa’ droge kaas of een saa’ rozijnen of een
halve saa’ tarwe of een saa’ van het voedsel van het land van de mensen.
Hij gaf het uit in voedsel en niet in geld.
Het behoorde tot zijn gewoonte om de Zakaat-ul-Fitr een dag of twee voor het ‘Eid-gebed te
schenken.
Het behoorde tot zijn gewoonte om de Zakaat-ul-Fitr specifiek aan de arme mensen
(masaakien) te schenken. En hij verdeelde het niet apart voor de acht categorieën mensen die
in Surah At-Tawbah (60) genoemd worden. Hij stelde één van zijn Metgezellen aan om de
Zakaat-ul-Fitr te verzamelen en te bewaken.
Voetnoot:
Zie de volgende boeken voor de bewijzen voor deze zaken en de regels voor het vasten: “Het
vasten in de Ramadan” van ‘Ali Al-Halabi en Salim Al-Hilali, “Het Nachtgebed” van Shaikh
Al-Albaani en “Zaad Al-Ma’aad” van de grote geleerde Ibn Qayyim Al-Jawziyyah.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten